Zullen we gaan? Vroeg het lichaam
“Zullen we gaan?” Vroeg het lichaam. Hij staarde voor zich uit en slaakte zijn zoveelste zucht. Alles deed pijn. Een aantal maanden geleden was hij plots ziek geworden en sindsdien was het allemaal snel bergafwaarts gegaan. Zijn trouwe vriendin de geest was er gedurende deze zware periode altijd voor hem geweest en had hem koste wat het kost goede moed in gepraat. De geest bleef altijd positief, hoe uitzichtloos de situatie ook leek. Natuurlijk had zij ook haar mindere dagen, maar naar eigen zeggen was ze nog lang niet klaar met het leven hier op aarde. “En als jij gaat, dan moet ik ook gaan. Dat begrijp je wel toch?” Sprak ze hem meermaals toe. “Samen komen we hier uit.” Ondertussen lagen ze al weken in het ziekenhuis. Iedere dag kwamen er vrienden op bezoek die aan hun bed kwamen zitten en er altijd weer in slaagden om de geest op te beuren. En als zij na het bezoekuur de kamer weer verlieten, vaak met tranen in hun ogen, bleef de geest met een gek en leeg gevoel achter. “We kunnen niet gaan lichaam, echt nog lang niet! Kijk al die lieve mensen om ons heen nou toch. Die kunnen we toch niet hier achterlaten?” En dat wist het lichaam natuurlijk ook wel. Opgeven zou hij nooit zomaar doen. Jarenlang had hij gevochten tegen ieder griepje, pijntje of kwaaltje. Hij had vaak genoeg geknokt totdat hij er weer helemaal bovenop was. Maar dit keer was het anders. Het voelde anders. Het was een soort overmacht. Hoe hij vroeger nog op automatische piloot zich verweerde tegen gemene cellen en ziektes, kon hij nu niets anders dan het gewoon maar laten gebeuren. Gelukkig stond hij er niet alleen voor, want ook de dokters hadden hem de afgelopen maanden ontzettend geholpen. In vlagen slaagden zij erin om hem weer een beetje op de been te helpen. Om de vijand zo goed als mogelijk te bestrijden waardoor de druk weer werd verminderd. Maar de laatste tijd leek het wel alsof de dokters niet meer goed wisten wat ze moesten doen. Het lichaam werd alleen maar zieker en zwakker van de behandelingen en het voelde alsof de dokters hem niet meer hielpen, maar hem eigenlijk alleen maar dieper de afgrond in duwden. “Ik wil het niet meer” zei het lichaam. “Ik wil die behandelingen niet meer. Het heeft geen zin, het zal niet werken. Ik voel me steeds een beetje meer kapot. Voor wie doen we dit nou nog?” “Voor mij, oké?!” Gilde de geest ineens wanhopig. “Voor mij doen we dit nog! Voor mijn man en voor mijn kinderen, voor alle mensen om ons heen. Ik ben nog helemaal niet klaar of op. Ik heb nog zoveel te doen. Ik wil nog reizen, ik wil een boek schrijven, ik wil plezier maken en mijn zonen vader zien worden. Ik. Kan. Nog. Niet. Gaan.” Toen barstte de geest in tranen uit. “Ik word gek hier. Ik word helemaal gek. Ik heb dit toch niet verdiend? Ik heb altijd gezond geleefd, ik ben altijd goed geweest voor anderen. Waarom moet ons dit nou overkomen?” De tranen rolden over haar wangen en het leek wel alsof het nooit meer stoppen zou. “Ik weet het lieve geest, ik weet het. Het is ook niet eerlijk en ik begrijp er zelf ook niets van. Het is niets voor mij om zo zwak te zijn. En ik zweer het je, op alle ledematen en bloedcellen in mijn lijf: ik doe écht mijn best. Ik vecht zo hard als ik kan maar… maar op een gegeven moment houdt het op. Ik voel dat ik word overgenomen door iets dat zo groot en ongrijpbaar is, we zijn machteloos.” Ook het lichaam werd nu emotioneel. Het woord ‘machteloos’ had hij eigenlijk nog nooit eerder uitgesproken. Want machteloos was uitzichtloos en uitzichtloos was doodgaan. Hij vond het verschrikkelijk om aan zijn lieve vriendin te moeten vertellen. Aan alles kon hij zien dat ze er vreselijk veel verdriet om had. Toch had hij er zelf vrede mee. Voor hem was het goed zo, het was genoeg geweest. Hij was simpelweg op. Troostend legde het lichaam een arm om de geest heen. “Kom eens lief, je trilt helemaal, kom laat me je opwarmen.” Het lichaam trok de geest nog dichter tegen zich aan, streelde haar zachtjes en wiegde haar voorzichtig heen en weer. Langzaam stopte haar tranen met rollen en de geest voelde dat ze rustig werd. Wat was het fijn om zo samen te zijn. Gewoon zo samen met zijn tweetjes. Een beetje wiegen, een beetje strelen. De warmte van het lichaam gleed over haar heen als een warm deken. Wat was het fijn, wat was het fijn. Gewoon zo lekker samen. Misschien had haar vriend ook wel gelijk. Misschien was het wel gewoon goed zo. Voorzichtig tilde ze haar hoofd op en keek het lichaam aan. “Zullen we gaan?” Vroeg ze.

Illustratie: Maartje Coenen | Instagram: @Naykid